Het recht op aanpassingen is vastgelegd in de Wet Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGB). Deze wet schrijft voor dat de onderwijsinstelling geen onderscheid mag maken tussen studenten met en zonder functiebeperking bij:
- de toegang tot het onderwijs
- het aanbieden van onderwijs
- het afnemen van toetsen
- het afsluiten van onderwijs
De wet geeft geen lijst van mogelijke aanpassingen, maar geeft aan dat een student recht heeft op voorzieningen die helpen om de studie succesvol te doorlopen. Deze voorzieningen mogen echter geen onevenredige belasting vormen voor de onderwijsinstelling. De beslissing om voorzieningen te treffen ligt bij de instelling. Voorzieningen worden binnen de kaders geboden, maar niet alles kan afhankelijk van de casus en de belasting.
Rechten en mogelijke aanpassingen / wat zijn voorbeelden van aanpassingen:
Een aanpassing is doeltreffend als deze geschikt en noodzakelijk is om de bedoelde belemmeringen weg te nemen. Een aanpassing is geschikt als deze belemmeringen van welke aard dan ook kan wegnemen en de zelfstandigheid en volwaardige participatie en integratie van iemand met een handicap of chronisch ziekte kan bevorderen. Een aanpassing is noodzakelijk als niet met een andere, mogelijk minder kostbare, voorziening hetzelfde doel kan worden bereikt.
Vrijstellingen
Voor studenten met een beperking wordt de inhoud van de studie niet aangepast. Een student kan dus niet afstuderen als hij minder vakken heeft gevolgd, niet alle kerncompetenties beheerst of studiepunten mist. Wel heeft de student recht op aanpassingen die ervoor zorgen dat de studie studeerbaar wordt voor de student. Het gaat daarbij niet om ‘minder’ maar om ‘anders’.